In het lokaal verspreid hangen keersommen op verschillende niveaus. Bij elke keersom wordt de vraag gesteld waar of niet waar? De kinderen krijgen de mogelijkheid om het op een wisbordje uit te rekenen. De kinderen vullen het antwoordblad in waar uiteindelijk een goede zin uitkomt. De zin vormt een opdracht die de kinderen in tweetallen moeten uitvoeren.
Domeinen:
Tafels
Maak een vierkant met 4 hoepels op de hoeken. In het midden ligt een hoepel met daarin kaartjes met de uitkomsten van vier tafels, bijvoorbeeld de tafel van 4, 5, 6 en 7. Bij de buitenhoepels staan de teams van bijvoorbeeld vier spelers. Elk team krijgt een tafel toegewezen en moet de uitkomsten van deze tafel te zien verzamelen. De eerste speler rent naar het midden, pakt een kaartje en kijkt tijdens het teruglopen of deze uitkomst bij de tafel van het groepje hoort (bijvoorbeeld 20 bij de tafel van 5). Als dit het geval is dan legt hij het kaartje in de hoepel en rent de volgende naar het midden en pakt ook blindelings een kaartje. Past deze uitkomst niet in de tafel dan geeft hij het kaartje aan de volgende medespeler die gaat rennen en die neemt het kaartje mee terug en pakt een nieuw kaartje. Welk groepje heeft als eerste zijn tafel compleet?
Domeinen:
5 hoepels
Kaartjes met de uitkomsten van de tafels
Het Zweeds loopspel is een estafettespel waarbij er opdrachtenkaarten zijn verspreid over een afgesproken ruimte, zoals het schoolplein of de gangen van het schoolgebouw. De leerlingen lezen de vraag op de opdrachtenkaart en kiezen het antwoord uit de meerkeuzevragen die onder de opdrachtenkaart staan. Je kunt er ook voor kiezen dat leerlingen hun briefje op een centrale plaats laten liggen en dat ze steeds terug moeten lopen om hun antwoord op te schrijven. Dan moeten ze het antwoord onthouden terwijl ze rennen/lopen. Met dank aan juf Larissa
Domeinen:
Rekenen omrekenen lengtematen
Een leerling (of docent of onderwijsassistent) staat aan de zijkant. Een leerling staat in het vlak met de getallen. De leerling aan de zijkant noemt steeds een tafel op. De leerling in het vlak moet springen naar het antwoord. De leerling moet met zijn linkerbeen op het tiental springen en met zijn rechterbeen op de eenheid (bijvoorbeeld 7x8 = 56, het linkerbeen staat op de 5 en het rechterbeen staat op de 6).
Degene naast het vlak kan het moeilijker maken door sneller tafels op te zeggen.
Benodigdheden:
Stoepkrijt
Aantal leerlingen:
Met minimaal 1
Meer leerlingen mogelijk maar dan heb je voor elk 2 tal een vlak met cijfers nodig
Een leuk filmpje over het aanleren van kilo, pond en ons. De kinderen kunnen de handbewegingen meedoen.
Benodigdheden:
Digibord
Youtube "Het klokhuis"
Aantal leerlingen:
klassikaal
Dit spelletje speel je met 2-tallen tegen elkaar. Verdeel de kaarten eerlijk over de beide leerlingen. De leerlingen draaien tegelijk de bovenste kaart van hun stapel om. De twee getallen die bovenop liggen moeten keer elkaar. De leerling die het snelste het juiste antwoord zegt, mag de kaarten houden. Wie heeft op het einde de meeste kaarten verzameld?
Benodigdheden:
Een pakje kaarten (met alleen de getallen)
Aantal leerlingen:
Met minimaal 2
Verdeel de klas in groepjes van 3 tot 4 leerlingen. Zet pionnen neer op de plekjes waar de groepjes moeten beginnen. Zorg dat de pionnen op een rechte lijn staan, zodat elk groepje op dezelfde plek start. Leg 5 tot 10 meter tegenover de pionnen de hoepels neer. In elke hoepel moet een blad met sommen liggen en één pen. Verdeel de groepjes over de pionnen. Steeds mag één leerling van het groepje rennen naar de hoepel en een som naar keuze invullen op het blad. Zodra de leerling terug is bij de pion mag de volgende leerling. Geef de leerlingen een aantal minuten de tijd. Welk groepje heeft de meeste antwoorden goed?
Benodigdheden:
Hoepels
Pionnen
Pennen
Blad met sommen
Antwoordenblad
Aantal leerlingen:
Klassikaal